“Seau hey, da’s lekker.”
Behaaglijk rekt de gele vulpen zich uit.
“Lekker zonnetje, wallekantje, wat wil ik nog meer?”
“Ik heb werkelijk geen idee,” zeg ik.
Een gelukzalig zuchtje van binnenuit ontsnapt over de Zwanenburgwal, die voor ons ligt. Op mijn schoot ligt het schrift dat ik meenam en dat onbekende zwarte inkt bevat. Met een handschrift dat ik nog niet ken. Verderop strekken de torens van de Mozes en Aaron boven het Waterlooplein uit. Waar bomen begin april nog winters kaal waren en inmiddels hun groene pruik weer dragen. Af en aan passeert een rondvaartoot vol toeristen, of een sloepje met bijna net zoveel toeristen. Even later gevolgd door een smokeboat. Toe maar.
“Doe je dit vaker?” vraagt de gele vulpen.
“Te weinig,” antwoord ik.
Deze week ben ik op reis met mijn innerlijke zestienjarige. Eerst kocht ze een gele vulpen met blauwe inkt. Even later vond ze dat tóch te NS-ish en dus werd het zwarte inkt. Dat het maar duidelijk wordt: ze heeft wat te melden. Even later stapte ze kordaat een tattooshop in. Nu dragen we een sneeuwklokje.
