Met mijn vingers aai ik over z’n neus. Vanbinnen voel ik een elektrische vonk, die rondzingt en ergens in m’n buik landt.
Wat is hij prachtig geworden, het mechanische kind. Ons Volvokind. Onze Anders.
In 2011 kwam hij bij ons wonen.
Hij verving Lars, onze donkerblauwe Volvo 940, die met zijn gewicht en verbruik een bijvangst voor de belastingdienst was geworden.
De adoptie en het verblijf van Anders werden getekend door tegenslag en ongemak. Zowel motorisch als lichamelijk. Toch heeft hij bijzondere ontmoetingen geregeld. Zonder Anders hadden we Lange Frans, een bordeauxrode 240 station, niet gekend. Deze diende als tijdelijke vervanger in de motorische afwezigheid van Anders. Met Frans toerden we over de peripherique, met kano’s op het dak.
Meerdere keren lag onze Anders uit elkaar, tot de kabelboom aan toe. Met z’n door roest getergde lijf ging hij de brug op, dit voorjaar. Liefdevol is hij door de handige meneer gelast, geschuurd en verder voorbereid op z’n transformatie.
Mosgroen met ‘n gouden metalllic glans is hij geworden. Met zijn glimmende toet grijnst ie me tegemoet. De vreugde die ik voel, wordt overstemd door melancholie, gemengd met verdriet. Anders gaat namelijk weg, als hij klaar is. Het is mooi geweest.
De kleurige vlinders in mijn buik dalen verder neer, om onderin m’n buik te verstenen. Ik wist niet dat je heimwee kunt hebben naar haperingen.
Het was haat én liefde, kan ik wel zeggen. Hand in hand en daarmee best ingewikkeld. Ik ben er nog niet achter hoe dat nou moet binnenkort, als de voortuin voor het eerst écht leegblijft.
