Een houten gebouwtje, mijn oude kleuterschool. Het stond destijds op een hoek van de straat waar nu een onoverzichtelijk kruispunt ligt en waarachter een complete woonwijk is gebouwd. Doordat de veengrond zakte werd de toegangstrap jaarlijks met een stoeptegel of wat verhoogd.
In het midden van het gebouw was een speelzaal. Misschien was het wel een gymzaal, dat kan ook. Maar ik kan me heugen dat we er dansten en tikkertje deden. Op de vloer lag een grijsachtig soort linoleum, dat ooit felblauw moet zijn geweest. Aan de linkerkant van het gebouw was ruimte voor de ene kleuterklas, aan de rechterkant was de zaal van de andere kleuterklas. Juf A en juf B hielden de zaak strikt gescheiden.
Op maandagavond was het gebouwtje geen kleuterschool; dan werd er geoefend door verschillende meisjes uit de buurt, die samen de majorettes vormden. Driftig stonden zij te zwaaien en te goochelen met een zilverachtige staaf die aan weerszijden was voorzien van een grote witte gummibol. Op de staaf zelf waren aan twee zijden markeringen aangebracht, waar je de stok met beide handen moest vasthouden. Zo kon je ermee draaien en hem losjes tussen je vingers laten rollen.
Er werd geoefend met marsmuziek op het keurig in patroon lopen en losjes gooien met de stok. De baton, wel te verstaan. Het gaf geroffel op de linoleumvloer met stampende voeten, gecombineerd met hier en daar een vallende stok. De jongste meisjes, van vijf of zes jaar, droegen een rood armbandje om de linker pols. Het marcheren begon namelijk altijd op links. Ging dat fout, dan kon de hele groep weer opnieuw beginnen.
Op een van de avonden voor de grote schoolvakantie aanbrak, werd aangekondigd, dat alle nieuwe meisjes nà de schoolvakantie mee mochten lopen op straat, vóór de drumband uit. En dus mochten er uniformpjes worden gepast.
Ik barstte bijna uit mijn voegen van trots. Dat uniform bestond toen nog uit een rood hoedje met een grote witte veer erop, een rode (tover)cape, een wit shirtje en een rood rokje met witte bies. Topstukken van het geheel waren de witte laarzen, mèt blokhak en een rode vlam op de zijkant. En veters.
Tussen de andere meisjes stond ik die avond het uniform te passen. In de spiegel transformeerde ik van kleuter tot een echte majorette. In de vakantie zou ik driftig blijven oefenen om geen pasje of teken te vergeten.
Dat bleek echter niet nodig.
Nog diezelfde avond, toen ik werd opgehaald door mijn moeder, riep het hoofd der majorettes me bij zich. Met mijn hand in die van mijn moeder gestoken vertelde het hoofd der majorettes ons dat ze mij te speels vond om me op straat los te laten tussen het majorettepeloton. Ik moest nog maar een jaartje verder oefenen en dan zagen we daarna wel verder. Niks sorry meisje, of jammer, in 1975 werd er niet aan compassie gedaan.
Mijn moeder ging uit van de kennis en kunde van het hoofd der majorettes dus bracht ze geen tegenwerping in. Zwaar teleurgesteld en beledigd draaide ik me om, trok aan de hand van mijn moeder en we gingen naar huis. Ik heb geen gedag gezegd, noch afscheid genomen en ik ben niet meer terug gegaan.
Die avond leerde ik twee dingen. Het eerste was dat je er niet altijd bij hoort. Je kunt van een groep worden weggeleid. Dan ben je alleen. Het tweede was dat volwassenen niet te vertrouwen waren. Ze deden maar wat en ze vertelden altijd iets anders dan hun ogen deden.
2 reacties
Ai,ai, hoe pijnlijk en hoe lang dreunt het na. Herinneringen komen boven, op het toneel een liedje zingen in een geblokt ongestreken jurkje. Het publiek is het waarschijnlijk niet eens opgevallen. Nog, na 66 jaar, heb ik de pest aan valse vouwen in kleding.
Wonderlijk hoe die dingen blijven hangen he?