Je vraagt, waar je je voeten moet plaatsen, in de auto. “Het stoofje,” antwoord ik en plaats dat onder je voeten. Nijdig vraag je, waar je je aan vast moet houden. “Lieverd, je houdt de auto al vast,” zeg ik, terwijl ik haar handen vastpak. “De gordels,” snauw je.
Zwijgend gesp ik je vast als kostbare lading tussen de zachte vezels van het dekbed dat je beschermt; met drieënveertig kilo is het buiten ronduit koud te noemen. Of je een zonnebril op wilt, vraagt het middelste kind.
Vanaf vandaag hoor je bij hem. Hij gaat voortaan voor je zorgen, in zoverre: hij laat je opnemen. Met een dwangbevel, mijlen hiervandaan. Geen vaste gezichten meer. De psychiater en de verpleegkundige van de GGZ zeggen beiden dat het goed is, zo. Ik weet ook wel: het kan niet meer zo.
Sinds enkele weken zwerf je regelmatig buiten. Gelukkig woon je tegenover de school, kent de hele buurt je signalement en heb je godzijdank je deur altijd openstaan. Daarnaast ligt het zorgboek altijd open op tafel, waarin onze mobiele telefoonnummers.
Ik geef je een zoen, draai mijn hoofd de andere kant op en ik hoor de stem van Judas dwars door mijn gehoorzenuw tetteren. Natuurlijk hebben de psychiater en de verpleegkundige gelijk. Mijn verstand knikt en mijn ziel schreeuwt iets anders: dat het hele zorglandschap in Nederland de jeuk kan krijgen, liefst veel en met korte armpjes.
Maar ik ben niet je kind dus heb ik niks te vertellen. Ook dat is misschien maar goed. De grens tussen zorg en zorgen voor is vervaagd. Nee, je wilt geen zonnebril. Toch vouw ik hem tussen je vingers. Kun je zo meteen onderweg nog ruilen, wanneer het middelste kind roept dat hij niet kan stoppen onderweg. Hij had eigenlijk ook geen tijd voor het plassen, net voor het instappen. Je draagt toch een luier?
“De zon staat laag, hoe zie je waar je terechtkomt?” fluistert mijn hart. Wanneer de auto zo wegrijdt, wordt alles anders. Bijna tweehonderd kilometers ben je straks bij me vandaan maar zo voelt dat niet. Ik zat niet aan jouw navelstreng vast en toch zijn we al dertig jaar met elkaar verbonden.
“Ga ik het daar leuk vinden?” vraag je voor de vijfde keer, terwijl de auto wegrijdt, het raam nog open.
“Ik weet het zeker,” lieg ik glashard. “Misschien ga je wel klaverjassen. Of hartenjagen.”
“Ik ga helemaal geen harten breken,” zeg je nijdig.
Met vertroebelde blik steek ik mijn hand op, zwaai, draai me om. Het is woensdag. Géén mantelzorgwensdag.
Ik schreef dit blog oorspronkelijk op woensdag 3 februari 2016.
2 reacties
Feest der herkenning.
Ja hè…. Zo gaan die dingen.