In het halfdonker wankel ik van de trap. Voorzichtig piep ik met mijn neus door het gordijn. Dikke sluiers grijs grauwen me tegemoet. Een nieuwe dag, doorspekt van nattigheid, gaapt me aan.
Onderweg naar de lichtschakelaar trap ik op de plastic speelgoedkip van de hondjes. Eeuwig zwerft dat ding rond op verkeerde plekken. Met een venijnige beweging schop ik het speeltuig onder luid gepiep richting de kast, waarna mijn hartslag zich normaliseert.
De vloer is warm, blijkbaar is de centrale verwarming aangeslagen. De vrek in mij ontwaakt en ik waggel slaapdronken naar de Noorse bodgod, gewapend met een bosje versgekloofde houtjes en wat lucifers. Na wat gemopper mijnerzijds is er vuur en voel ik de warmte langzaam door de kamer stromen.
Onderweg naar de keuken, richting ochtendbammetje met Nutella, ontsteek ik de nieuwe hanglampen boven de eettafel. Plots danst er zonlicht door de ruimte, bestrijkt het tafelblad, tovert een grijns op mijn gezicht. De hondjes rekken zich halfslapend uit, liggend op het nieuwe wollen schapenvel, hun lijfjes liefdevol over elkaar gedrapeerd.
De Zweedse gehaktballengigant: wederom een bron van klein geluk.

Plant
Als ik zou kunnen praten…… Oh wacht. Dat doe ik nu. Eens zien, waar ga ik het over hebben? Andere vraag: wie ben ik? Ik
4 reacties
Wat je zegt.
Ben gisteren met dochter wezen troostwinkelen, zo noem ik het altijd als ik daar met haar een paar uur ronddwaal. Zij vindt het heerlijk en scoort wat kleine spullen voor het leuk.
Uren later ruik ik nog de kaarsen, dat vind ik dan weer minder aangenaam.
Die kaarsen! Vreselijk!
Wat zouden ze zijn zonder. Af en toe een mooi tijdverdrijf. Af en toe hè 😉 .
Wat zouden we zijn, bedoel ik. Pfff.