“Je mag naar de uitslaap, een ritje naar de kraam,” klinkt het.
Een beetje huppelend begeef ik me naar de recovery. Er liggen enkele patiënten bij te komen van een ingreep. Ik hoef niet te raden wie de pasgeboren keizersmoeder is. Met een brede grijns en een volle blos ligt ze prinsesheerlijk in haar bed, de baby vertoeft op haar bovenbuik. Huid op huid, zoals het hoort en zoals nu gelukkig bij veel van de sectio’s mogelijk is.
“Zo kan het dus ook,” denk ik. In gedachten ga ik even terug naar mei 1999. Waar ik gedesoriënteerd en wat verloren in mijn eentje ‘s avonds lag bij te komen na een keizersnede. Recovery gesloten, dus werd ‘t bijkomen op de IC. Tussen allemaal doodzieke patiënten. Nog wel vaag weten dat er iets vrolijks was geweest, maar wat wàs het ook alweer.
Eenmaal terug op zaal hadden moeder en schoonmoeder mijn kind al gezien. Heel raar, eigenlijk. Ik heb daar lang last van gehad. Iets gemist, tekort gekomen. Dus ik ben heel erg blij en tegelijkertijd ontroerd dat het in deze tijd (eindelijk!) anders mag.
In optocht lopen we door de lange, koele donkere gang terug richting kraamafdeling. De pasgeboren vader voorop, met een leeg wiegje, de inhoud ligt immers veilig bovenop moeder. Ook de baby ligt bij te komen. Het is ook wat, zo in fel licht uit een warme donkere buik getrokken worden.
Achter de vader loop ik aan het voeteneinde van het bed. Met lichte tred, vervuld van ‘t nieuwe leven. Opnieuw huppel ik een beetje. Gelukkig ben ik niet de enige; de vader heeft een extra slinger op links, vanmorgen.

Plant
Als ik zou kunnen praten…… Oh wacht. Dat doe ik nu. Eens zien, waar ga ik het over hebben? Andere vraag: wie ben ik? Ik