Heel voorzichtig ga ik zitten. Jemig wat ben ik stram en wat is het lang geleden. Wat wiebel ik. Even ben ik bang dat ik omsla, maar dat gebeurt niet.
Het is lang geleden dat ik hier zo zat, zo op en aan het water. Toch lijkt het voor mijn lichaam niet langer dan een week geleden, getuige het gemak waarmee mijn billen als vanzelf op het zadeltje glijden en ik in één keer goed zit. Mijn voeten vinden het roertje en bewegen zich, om en om. Mijn heupen glijden soepel over het zitje. Zoals het was en weer zal zijn.
Ik pak mijn peddel en laat hem even in mijn handen balanceren. Waar zat de balans ook alweer? Hoe maak ik de juiste hoek? Waar hoort mijn linkerhand en waar mag de rechterhand komen? Hoe ver mogen mijn handen uit elkaar staan?
Voorzichtig duw ik mezelf met de peddel van de kant af, naar het midden van het water. Waar ik verwacht had doodsangsten uit te staan, blijft de paniek uit. Mijn lijf weet dit, kan dit en ze kan het dus niet alleen in een gymzaaltje, ze kan het ook hier. En nu. Onder begeleiding van wapperende rietpluimen, die dansen op het ritme van het straffe avondwindje.
In mijn keel kroept een brok van verlangen, dat al die tijd sluimerend aanwezig was en dat zich nu met een luide snik naar buiten perst. Een slag, nee twee. Ik wiebel. Angstig sla ik naar beneden, met mijn peddel, zoals ik leerde. Vanbinnen borrelt mijn naam omhoog. “Doe eens rustig Odette, je kunt dit.”
Wanneer ik diep in- en uitadem zetten mijn buikspieren zich vast op een prettige manier die ervaring verraadt. Mijn rechterschouder rolt soepel naar voren en neemt mijn arm mee, die de peddel als een speer lijkt vast te houden.
Met een luide “klatsj” belandt de peddel in een perfecte hoek rechts van de punt van mijn kano. In een strakke beweging trek ik met mijn pols het water en de peddel naar achteren. Ik schiet naar voren. Mijn linkerschouder brengt mijn linkerarm en -pols in een rechte lijn naar voren, om het water links van de punt van mijn kano te doorklieven.
Een, twee. Een, twee. Rechts links.
Tegelijk bewegen mijn knieën zich tegenovergesteld aan mijn armen. Mijn buik draait zich krachtig om mijn hele setje ledematen in een vloeiende lijn te laten samenwerken in een mooie Waterlandse symfonie. De wallenkant schiet aan mij voorbij, het zicht op het land met de ganzen is adembenemend.
Geschrokken vliegen er wat meerkoetjes voor me uit, met een verdwaalde karper erachteraan. Mijn kanopunt klieft het water in tweeën, kleine golfjes achterlatend die zachtjes en krachtig tegelijk tegen het riet klotsen.
Daar ga ik.
Lichtjes over het water.
