Met verschillende OK programma’s in het ziekenhuis is het soms buffelen met de bedden. Daar is niets vervelend of verkeerd aan, het is vooral lekker doorwerken en de stappenteller ratelt vrolijk door.
Een van mijn eerste patiënten van de dag, een oudere en tegelijk kwieke opgewekte man, gaat voor een korte ingreep naar de OK. Rustig rollen we zijn bed over de gangen en met de lift naar beneden (op de een of andere manier druk ik altijd op de knop omhoog, sorry collega’s) en daarna rollen we de lange koele gang door, richting OK holding.
Het duwen van zo’n bed gaat me inmiddels prima af. Soms ga ik te hard, maar dat is bij te stellen. Sturen echter, voorop lopen aan het bed, is nog een dingetje. Op de een of andere manier blijft er iets in mij geloven dat de deurposten in de gangen te smal zijn. Natuurlijk zijn ze dat niet. Maar elke keer adem ik bij zo’n deurpost even in, versmal ik mezelf, om even later opgelucht uit te ademen als het zaakje gewoon blijkt te passen. Elke deurpost weer.
Ik had me niet gerealiseerd dat mijn lichaamssignalen zichtbaar waren voor anderen. Dat komt ook, omdat ik een newbie ben in lichaamswerk. Ik mag het allemaal nog ontdekken dus ik beschouw mezelf vooralsnog in opleiding als het om herkennen van mijn lichaamssignalen gaat.
We passeren de laatste deur van de gang. Zachtjes hoor ik de patiënt achter me zeggen: “past makkelijk hoor, adem maar weer uit.”
Licht geschrokken kijk ik om, hij grijnst en knipoogt. Ik grijns breed terug.
Het is wat, werken met mijn lijf waarvan ik na 51 jaar mag ontdekken wat het mij allemaal te vertellen en te zeggen heeft. Hoe ingenieus het eigenlijk in elkaar zit.