Gisteren bedacht ik me tijdens mijn #verwonderwandeling naar het werk dat het leven soms zo wonderlijk verloopt.
Het is november, niet mijn beste maand. Maar dat zeg ik ook over februari. Het begint me op te vallen dat er minuscuul kleine tekentjes worden rondgestrooid wanneer ik me verloren voel. En dan met name wanneer ik me overvallen voel door gemis.
Op sommige momenten kunnen mijn maag en hart nog altijd pijnlijk verkrampen wanneer ik aan mijn moeder denk. Het is acht jaar geleden dat haar laatste maanden ingingen.
De laatste herfst, die -net als dit jaar- zo bizar mooi is in contrast tot de gebeurtenissen. Het oudjaar, dat met rode wangen achter het raam werd gevierd want kleinzoon en vuurwerk.
De band met mijn moeder is nooit doorgesneden. Daar was/is ze te sterk voor. Wanneer ik me verloren voel verschuift er iets. Of er komt iets voorbij. Een veldje vol kraaien die aan een gezamenlijke maaltijd zitten. Een troepje ganzen, dat uitvliegt boven de bomen die nog net dat roze avondlicht vangen.
Een briesje dat opsteekt. Een veer, die in mijn haar waait (en mijn haar is ultrakort). Een zonnestraal die iets beschijnt dat ik eerder nog niet zag.
Wanneer het donker is, en ik moet iets moeilijks (ergens alleen naar toe gaan, iets (uit)zoeken of ergens heen rijden) dan is daar altijd de maan. Hoe dan ook, welk kwartier of stand in de cyclus dan ook.
Als vanzelf trekt dan één van de honderdvijftig glimlachen van mijn moeder m’n mondhoeken omhoog.
Tekenen van troost. Van aanwezigheid. Present. Een écht cadeautje.

Eén reactie
De mijne zit af en toe op mijn schouder. Vooral als ik de handdoek in de ring wil gooien. Dan fluistert ze in mijn oor: ‘Zo heb ik je niet opgevoed’
Ze zou deze week 100 jaar zijn geworden, jammer genoeg haalde ze het maar tot 73. ’t Was een tof mens.