Viel het een beetje mee?” vraag ik de patiënt, terwijl ik langzaam met hem terugloop met een rolstoel vanuit de poliklinieken, terug naar zijn bed in de kliniek.
“Jawel,” zegt hij. “Het was een kort onderzoekje.”
“Dat scheelt allengs,” zeg ik. Intussen lopen we door de sluis richting de langste gang van het ziekenhuis.
Het is nogal een koude, donkere gang en er komen allerlei deuren op uit. De IC bijvoorbeeld, de operatieafdeling, de verloskamers, de sterilisatie-afdeling, het laboratorium en de poli dermatologie. Normaliter is dit mijn artiestengang; er valt altijd wel iets over deze gang te vertellen door deze karduwoloog.
“Eerlijk gezegd zie ik er tegenop om weer naar huis te gaan,” zegt de patiënt terwijl we de gang naderen.
“Hoe komt dat?”, vraag ik, terwijl ik mijn hand verplaats zodat ik naast de rolstoel kan lopen. Op deze route kan dat en bovendien ben ik een beetje aan het experimenteren: wat is het verschil voor de patiënt als ik náást hem loop, in plaats van erachter?
En hoe is dat voor mij?
“Gewoon,” zegt meneer. “Het idee dat zo’n hart dus ineens rare kuren kan vertonen en je jezelf op de badkamervloer vindt. Dat vind ik toch wel een dingetje.”
Ik weet even niet wat ik kan zeggen. Ik kan het me niet voorstellen hoe dat moet voelen dus iets gemaakts of luchtigs zeggen lijkt me niet op zijn plaats. Misschien voelt het wel heel eenzaam, als zoiets met je gebeurt. Of voelt het als in de steek gelaten, doordat je lichaam niet doet wat je ervan had verwacht. En het is op zijn minst spannend omdat het misschien wel een tijdje heeft geduurd voor de ambulance er is. Geen idee.
Gedachten poppen in mijn hoofd op en verdwijnen weer. Het wordt een beetje druk in mijn bovenkamer, waarvan een stemmetje roept dat ik nu toch echt iets moet terugzeggen, anders is het zo stil. En dat kan niet.
Net als ik mijn mond wil opendoen om toch maar iets te zeggen, ontsnapt er een klein zuchtje uit mijn borstkas en mijn bovenlichaam ontspant zich. Mijn pols ligt losjes om het handvat gevouwen, arm in de rug van de patiënt.
“Zo fijn, dit,” verzucht de patiënt.
“Wat, meneer?” vraag ik.
“Nou, dit,” zegt de patiënt.
“Dat er even niets hoeft te worden gezegd terwijl jij gewoon achter me loopt.”
Terwijl hij dit uitspreekt wil hij achterom kijken, blijft opzij hangen en trekt een gezicht waarbij hij zich iets lijkt af te vragen.
Ik grinnik.
“Experimentje meneer,” zeg ik vrolijk.
“Houden zo of word u liever geduwd?” vraag ik vervolgens.
“Houden zo,” zegt hij grijnzend, terwijl hij voorzichtig enthousiast begint te vertellen over zijn huis. Met een tuin. In oud Noord. Met bomen die nu zo prachtig verkleuren.
Ik luister, blijf stil.
Zo kan het ook.
4 reacties
Soms is zwijgen goud. Goed experiment, volhouden op plekken waar het kan.
Ik begrijp de man wel, die schrik blijft lang hangen ook bij een eventuele partner, maar dit terzijde.
Het is heerlijk om ermee te experimenteren. Ook op plekken waar het “niet” kan of waarbij mn hoofd gaat mopperen dat zulks niet kan.
Mijn frustratie-comfortzone oprekken. En natuurlijk blijven er gesprekken over van-alles-en-nog-wat 🙂
Dank je wel Ferrara
Spreken is zilver..
..
Precies Son, en het is zo fijn om daarmee te “spelen” en zo soms “niets” te zijn of te zeggen.
Dank je wel 🙂