Zondagochtend. Stond met mijn mokje voor het raam. Zag twee kleine vogeltjes wedijveren in de tuin van de buren. Plagerijen af en weer, samen vlogen ze een struik in. Het trof me: zo simpel en lichthartig kan het leven zijn.
Boven in de boom van de overburen ontdekte ik ook meer leven. Maar hoe zat het nou? Was het één van het setje der dikke duiven, die in het voorjaar bij ons komt buurten of waren het de twee eksters, die in de dakgoot van de andere buurtjes hokken? Het laatste, zo bleek.
Met luid gekrijs stoven ze uiteen, teneinde samen in de dakgoot van de naaste buren te belanden, elkaar nog wat na gillend.
Het trof me. Mijn dierenbuurtjes die hier net als ik al jaren wonen, soms in een nest en sommige in ladenkastjes, inclusief hun complete gezin. Sommige gevleugelde vrienden wonen in de heg, óók in de winter. Lijsters, winterkoninkjes, mezen. Het vliegt af en aan, zo ook nu. Niet voor de nesten wél op voederjacht.
De twee dikke duiven, die wintervergadering houden op de lantaarnpaal. In het voorjaar bewonen ze mijn rode eik, proeven (en vreten zich rond) van de moerbeiboom waarbij ze onderweg met hun dikke achterwerk door de veel te dunne krentenboomtakken vallen.
De kraaien, die zich mijn wijk als hun koninkrijk hebben toebedeeld. Hun rauwe geluid raakt me.
Hele ochtenden breng ik voor mijn vensters door, kijk alle windrichtingen uit en vul het leven in voor alles wat voorbijtrekt. Complete scènes, films ontstaan. Voor en over al het leven wat zich presenteert. In mijn tuin én in die van de buren. Er is zoveel en er zijn slechts weinigen die het zien.
Mag het daar dit jaar niet gewoon over gaan?
Over alle mooie dingen die er zijn en die niet worden gezien doordat er zoveel lelijke dingen worden uitgesproken en getoond? Hier vind ik kostbare schatten die glinsteren en die klinken, maar die niet worden gehoord. Mensen vliegen over straat met dopjes in hun oren, teneinde zo snel als mogelijk van A naar B te reizen op fietsen die niet gerepareerd kunnen worden omdat de fabrikant al failliet was voor het verstrijken van de garantietermijn.
Terwijl ik dat laatste schrijf, merk ik dat mijn borst verkrampt, op slot trekt. Ik schrijf een richting op, die ik niet in wil. De hoek in van de kan-nietjes, de tekortjes. Ik maak me zorgen over de toekomst, waarin de mens met hun ingedopte hoofden en de snelheid die ze meebrengen, het tempo van de slak niet meer opmerken. Ik wil niet huilen omdat niemand de vrolijke hysterie uit de klucht der gillende eksters ziet en het daaruit voortvloeiende geluksmomentje mist.
Daar gaat het voor mij dus dit jaar over. Genieten met een grote G, met of zonder koffie en in breedbeeld voor mijn snufferd. Wat zeg ik: ik heb gewoon de beste plek. Front row. Voor niets.
Net als zoveel méér dingen uit het leven gratis zijn en onbetaalbaar tegelijk.
2 reacties
Ja zo is dat.
Gelukkig zie ik veel dingen ook en dat maakt me blij en lees de herkenning in je verhaal….
Leuk!
En natuurlijk hebben we óók de hilarische voorstelling van Achmed, de reiger. 🙂