“Ik zou toch eigenlijk wel graag mijn pantoffels willen aandoen,” zucht de mevrouw in de rolstoel voor me. “Voor hetzelfde geld moet ik een ingewikkelde beweging maken, bij de röntgen.”
“Nee hoor,” zegt de verpleegkundige. “Het is een borstfoto, voor de pacemaker, dus u hoeft niets te bewegen. Bovendien heb ik geen flauw idee waar uw sloffen zijn gebleven.”
Bereidwillig en altijd hulpvaardig duik ik half onder het ziekenhuisbed. Bijna wil ik roepen “hebbes” tot ik zie dat ik de zwarte gympjes van de verpleegkundige in het vizier heb. Ik slik mijn roep half in en met een rood hoofd kom ik weer boven.
“Nou dan maar zonder,” zegt de patiënt. “Hopelijk hoef ik niet te walsen.” “Nee hoor,” lacht de verpleegkundige. ”Als u maar wel even lacht op de foto.”
Vind ik zó flauw, als mensen zoiets zeggen. Net als beweren dat de flits het niet doet, tijdens een CT-scan.
Op weg naar de gang, in de deurpost, breek ik mijn nek over… precies. De pantoffels van de patiënt. Losgelaten op een plek waar ze niet horen en toch zijn. Ik schiet in de lach. Vanuit de hoek hoor ik de buurman van de patiënte roepen “Dat zijn wat ze noemen vrijpostige pantoffels.”
Ik schiet in de lach, schuif de slofjes aan de voeten van mevrouw en schaterend rollen we richting de röntgenafdeling. “Het is zo’n leuke vent, mijn buurman,” zegt de patiënte in de lift, terwijl ze me grijnzend aankijkt in de enorme spiegel. Gevolgd door een vette knipoog.
“Vind ik ook,” antwoord ik.
“Hij geeft stof tot schrijven,” zeg ik erachteraan.